Welstandsbeleidsnota
In deze nota wordt het welstandsbeleid van de gemeente Veendam uiteengezet. Het begrip welstand duidt op het wel (in de betekenis “goed”) staan van bouwwerken in hun omgeving.
Vastgesteld bij besluit van de gemeenteraad van 7 juni 2004
1.1 Inleiding
In deze nota wordt het welstandsbeleid van de gemeente Veendam uiteengezet. Het begrip welstand duidt op het wel (in de betekenis “goed”) staan van bouwwerken in hun omgeving.
Iedereen heeft wel een opvatting over zijn eigen woon- of werkomgeving en de invloed van nieuwe of veranderende bebouwing in die situatie. Het welstandsbeleid is geformuleerd vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het publieke belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving dient te behartigen. De overheid grijpt met het welstandstoezicht in de individuele vrijheid van burgers en ondernemers in, omdat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van het individu alleen. Een bouwwerk maakt immers deel uit van de publieke ruimte, een voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij wil of niet. Een aantrekkelijke, goed verzorgde omgeving verhoogt de belevingswaarde en de economische waarde van het onroerende goed en versterkt het vestigingsklimaat. De welstandszorg moet hieraan in alle openheid een bijdrage leveren.
In 1962 werd de verplichting voor gemeenten om een welstandscommissie te benoemen opgenomen in de Woningwet. Volgens artikel 12 van de Woningwet is de welstandsbeoordeling gericht op het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk. Daarbij wordt het bouwwerk niet alleen op zich, maar ook in relatie met zijn omgeving beoordeeld. Iedere bouwaanvraag moet door de welstandscommissie getoetst worden op ‘redelijke eisen van welstand’. De betekenis van dit begrip was tot nu toe niet éénduidig: de indruk werd soms gewekt dat de welstandscommissie per bouwaanvraag inhoud aan het begrip zou geven. Andere punten van kritiek op het welstandstoezicht hadden betrekking op de vermeende “willekeur” bij de beoordeling van bouwplannen en het feit dat welstandscommissies in veel gevallen niet openbaar vergaderden. Dit heeft er toe geleid dat burgers onvoldoende weten waar zij aan toe zijn. Naar aanleiding van deze constateringen werd gepleit voor meer maatschappelijk draagvlak en meer politieke betrokkenheid bij en verantwoordelijkheid voor het welstandstoezicht en meer rechtszekerheid in het welstandsproces. Deze punten vormen de belangrijkste doelstellingen van de wijziging van de op welstand betrekking hebbende bepalingen van de Woningwet. De wetswijziging is op 1 januari 2003 in werking getreden.
De wijziging van de Woningwet heeft onder meer tot gevolg dat welstandseisen voortaan alleen mogen worden gesteld op basis van een document, dat juridisch, procedureel en inhoudelijk voldoet aan de eisen die daaraan volgens de gewijzigde wet worden gesteld. Deze beleidsnota beoogt een dergelijk document te zijn.De welstandsbeleidsnota heeft de status van beleidsregels zoals bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Van beleidsregels kan alleen in bijzondere gevallen worden afgeweken. Op grond van de wijziging van de Woningwet zullen de gemeentelijke welstandscriteria niet meer in de bouwverordening, maar in een door de raad vastgestelde welstandsbeleidsnota moeten worden vastgelegd. Naar aanleiding van de wetswijziging is daarom ook de bouwverordening aangepast.
1.2 Doel en uitgangspunten welstandsbeleidsnota
Het doel van de welstandsbeleidsnota is om een bijdrage te leveren aan het behouden en, daar waar nodig, het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Veendam. Dit past bij de nota “Veendam 2020, Turfstad en Durfstad” (raad mei 2002) waarin de ambities van de gemeente op al haar beleidsterreinen zijn neergelegd. Het welstandsbeleid is te beschouwen als een deeluitwerking van de ambitie om een complete Parkstad te worden waarbij onder andere sprake is van: “waarborgen en versterken van de Veenkoloniale structuur in de linten”, “variatie, gedurfde en functionele architectuur in de woonomgeving” en “streven naar eigen identiteit van de wijken”. Door het opstellen van welstandsbeleid kan de gemeente een effectief, controleerbaar en klantvriendelijk welstandstoezicht inrichten en opdrachtgevers en ontwerpers in een vroeg stadium informeren over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen. Tevens biedt het de mogelijkheid om per gebied van de gemeente een passend welstandsregime in te stellen.
In de welstandsbeleidsnota dienen de “redelijke eisen van welstand” in concrete criteria te worden vertaald. Het welstandsbeleid moet uit te leggen zijn en de uitvoering ervan moet openbaar en controleerbaar zijn. Kort gezegd dient de welstandsbeleidsnota inhoudelijke (gebieds)kennis te koppelen aan juridisch houdbare en inzichtelijke welstandscriteria. De criteria in deze welstandsbeleidsnota vormen een vangnet en dienen er toe bouwplannen die het aanzien niet waard zijn uit de gemeente Veendam te weren. Goede opdrachtgevers gebruiken ze echter tevens als opstapje naar betere plannen en om een discussie te voeren over de schoonheid van het gebouw in zijn context. Belangrijk is dat de nota met name voor burgers leesbaar en begrijpelijk is. Omdat een negatief welstandsoordeel een mogelijke weigeringsgrond vormt voor het verlenen van een bouwvergunning, moeten de formuleringen echter ook juridisch voldoende “hard” zijn. De welstandsbeleidsnota dient tot slot deel uit te maken van het integrale ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente Veendam. Afstemming is daarom gewenst op het monumentenbeleid en ander ruimtelijk relevant beleid van de gemeente (zie hoofdstuk 2.2-2.4).
1.3 Leeswijzer
In hoofdstuk 2 wordt de huidige situatie ten aanzien van het ruimtelijke kwaliteitsbeleid van de gemeente beschreven. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een uiteenzetting van de wijzigingen in de Woningwet waarna in hoofdstuk 4 de (nieuwe) verantwoordelijkheden van de gemeente bij respectievelijk de vaststelling en de uitvoering van het welstandsbeleid worden beschreven. Ook de inhoud van het welstandsadvies en de werkwijze van de welstandscommissie komen in dit hoofdstuk aan de orde. Hoofdstuk 5 geeft de criteria die burgemeester en wethouders en de welstandscommissie gebruiken bij het welstandsoordeel. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen algemene welstandscriteria, loketcriteria (sneltoets) en gebiedsgerichte welstandscriteria
De nota wordt afgesloten met 6 bijlagen: een begrippenlijst, de matrices gebiedsgerichte criteria, de loketcriteria, een register met straatnamen met een verwijzing naar de betreffende welstandsgebieden, een adressenlijst van de gemeentelijke en rijksmonumenten in de gemeente Veendam en tot slot de begrenzings- en waarderingskaarten van de twee beschermde gezichten.
2.1 Welstandszorg in de oude situatie
De gemeente Veendam voert al sinds lange tijd een actief ruimtelijk kwaliteitsbeleid. Reeds in het begin van de 20e eeuw werd opdracht gegeven om een stedenbouwkundig ontwerp te maken voor een uitbreidingsgebied. Het zorgvuldige ontwerp voor een uitbreiding ten noorden van de Kerkstraat en tussen station en Oosterdiep bewijst zijn waarde tot op de dag van vandaag en mag zich binnenkort verheugen in de status van beschermd stadsgezicht.
De gemeente Veendam maakt voor de advisering inzake de welstandszorg sinds jaar en dag gebruik van een externe, provinciaal werkende commissie, vroeger de Provinciale Groningse Schoonheidscommissie. De huidige welstandscommissie is ondergebracht bij Libau, de organisatie die in de provincie Groningen alle gemeenten adviseert over welstands- en monumentenzaken. De commissie baseert haar adviezen zoveel mogelijk op geformuleerd beleid, zoals dit is aangegeven in structuurschetsen, bestemmingsplannen, beschrijvingen van monumentenensembles en beeldkwaliteitplannen. Daarnaast gaf tot nu toe de bouwverordening algemene welstandscriteria. Bij de beoordeling van een bouwplan op redelijke eisen van welstand gaat het om het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf als in relatie met de omgeving als de te verwachten ontwikkeling van die omgeving. Hierbij is de aanvaardbaarheid van het bouwwerk aan de orde in relatie tot de karakteristiek van de reeds aanwezige bebouwing, de openbare ruimte en de stedenbouwkundige context. Daarbij spelen massa, materiaal, maat, schaal, detaillering en kleurstelling een rol, mede in verband met de samenhang in het bouwwerk zelf.
De vergadering van de onafhankelijke commissie van deskundigen wordt eens per veertien dagen gehouden in Pakhuis Libau, Hoge der A 5 te Groningen. Een vaste rayonarchitect voert voor de gemeente Veendam het secretariaat. De rayonarchitect is het aanspreekpunt voor de welstandscommissie en bezoekt tenminste eens per veertien dagen de gemeente. Daarbij kunnen door hem eenvoudige bouwplannen onder mandaat van de commissie worden afgedaan. De vaste bezoekdag geldt ook als spreekuur voor betrokkenen. Daarnaast worden de overige ingekomen plannen met de afdeling Bouwen Wonen en Milieu doorgenomen, wordt de nodige achtergrondinformatie aan de commissie verschaft en wordt vaak ter plekke de situatie in ogenschouw genomen en gefotografeerd. De commissie brengt over de bouwplannen een schriftelijk welstandsadvies uit.
Kleine bouwplannen hoeven niet aan de welstandscommissie te worden voorgelegd indien zij voldoen aan de loketcriteria uit deze nota (zie verderop, hoofdstuk 5.2). Met de loketcriteria uit de nota kan het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht een aanvraag direct (aan het loket) beoordelen op redelijke eisen van welstand zodat de bouwaanvragen sneller worden afgehandeld.
2.2 Monumentenzorg
De gemeente Veendam voert een actief monumentenbeleid. In 1994 is de gemeentelijke monumentenlijst vastgesteld, op grond waarvan (nadat een aantal objecten is afgevoerd na aanwijzing als rijksmonument) ca. 100 objecten de status van gemeentelijk monument hebben. Een uitbreiding van deze lijst is in voorbereiding. Voor de gebieden “Oosterdiep” en “Tusschendiepen”, die tijdens een landelijke inventarisatie van bouwkunst en stedenbouw uit de periode 1850-1940 als bijzondere voorbeelden van stedenbouw zijn geselecteerd, is begin 2004 een aanwijzingsprocedure tot beschermd gezicht gestart. Bij het gebied Oosterdiep gaat het om de infrastructuur en de bebouwing aan weerszijden van het Oosterdiep tussen de Hazepadbrug in Veendam en de Meihuizenbrug in Wildervank. In dit beschermde gezicht zal bovendien het noordelijke deel van het Westerdiep in Wildervank worden opgenomen met de bebouwing aan de oostzijde van een deel van de Sportterreinstraat. Het gebied Oosterdiep wordt bijzonder geacht als een voorbeeld van een verstedelijkte veenkolonie, als tegenhanger van veenkoloniën die meer hun landelijke karakter hebben behouden, zoals Kiel- Windeweer in de gemeente Hoogezand- Sappemeer.
Het gebied Tusschendiepen is ontstaan als uitbreidingsgebied tussen Ooster- en Westerdiep, ten noorden van de Kerkstraat en ten zuiden van de huidige Jakob Bruggemalaan, alsmede tussen het Oosterdiep en het station aan de Parallelweg. Tusschendiepen wordt beschouwd als een relatief vroeg voorbeeld (vergeleken met plaatsen van een vergelijkbare omvang) van een planmatige uitbreiding. Tevens wordt de kwaliteit van de bestaande stedenbouwkundige structuur en bebouwing gewaardeerd. Daar waar meerdere gemeentelijke monumenten bij elkaar te vinden zijn die samen met hun omgeving een typerend historisch (straat)beeld opleveren, zijn in 1994 z.g. monumentenensembles in het leven geroepen. Zes van de elf ensembles vallen onder het te beschermen stadsgezicht Oosterdiep. Het specifieke welstandsbeleid dat van kracht is in de monumentenensembles, is verwerkt in deze welstandsbeleidsnota (gebieden 1 en 3) en kan daarmee zijn zelfstandige werking verliezen. Veendam telt 57 rijksmonumenten waarvan een groot deel binnen de beschermde gezichten ligt.
Veendam heeft sinds 1989 een gemeentelijke monumentenverordening waarin de formele zaken in het verlengde van de Monumentenwet zijn vastgelegd. Voor de advisering heeft de gemeente een eigen monumentencommissie. Dit is een commissie die met de nodige specifieke deskundigen oordeelt over vergunning- en subsidieaanvragen voor rijks- en gemeentelijke monumenten. Ook de rayonarchitect van Libau is hierin vertegenwoordigd. Daarnaast levert Libau ondermeer via het Libau Steunpunt facilitaire diensten aan de gemeente. Zo is het opstellen van beschrijvingen van objecten voor een mogelijke uitbreiding van de gemeentelijke monumentenlijst aan Libau uitbesteed.
Voor beschermde monumenten heeft welstandstoetsing naast de al benodigde monumentenvergunning slechts een geringe waarde. De welstandstoetsing is wel van belang bij het veranderen of toevoegen van niet monumentale onderdelen aan het monument. Het is daarom goed dat welstands- en monumentenadvies goed op elkaar afgestemd kunnen worden doordat Libau in de monumentencommissie is vertegenwoordigd.
2.3 Ruimtelijk beleid
De globale ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Veendam is vastgelegd in de Nota “Ruimtelijke Ontwikkelingen Veendam” van 1997 en voor het centrumgebied in het Masterplan Centrum. In het convenant met de woningbouwvereniging Acantus zijn herstructureringsopgaven voor de bestaande woningvoorraad benoemd.
Meer gedetailleerd is de ruimtelijke ontwikkeling vastgelegd in de circa 100 bestemmingplannen die momenteel in de gemeente van kracht zijn en in enkele planologische kaders die gebruikt kunnen worden als basis voor vrijstellingsprocedures (ex art. 19, lid 2, WRO). Een groot deel van de bestemmingsplannen is ouder dan 10 jaar. De plannen kennen hun eigen manier van regelen, waardoor voor ruimtelijk vergelijkbare gebieden soms verschillende regels gelden. In 2000 is een aanzet gegeven voor het actualiseren van de vigerende bestemmingsplannen waarbij gestreefd wordt naar standaardisatie van proces en inhoud. Deze aanzet is uitgewerkt in een programma, met als doel om in de komende jaren de geldende plannen te vervangen door 11 nieuwe bestemmingsplannen. Bij het opstellen van nieuwe of geactualiseerde bestemmingsplannen dient rekening gehouden te worden met de uitgangspunten van de visie Veendam 2020. Daarnaast zijn in de notitie “Hoogbouw in Veendam?” van november 2002 en in het vastgestelde horeca- en detailhandelsbeleid op deelaspecten van het ruimtelijk beleid uitgangs- en aandachtspunten voor nieuwe bestemmingsplannen geformuleerd.
Ten aanzien van het plaatsen van reclame voert de gemeente beleid op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Ook sommige permanente reclame-uitingen waarvoor geen bouwvergunning, maar een APV-vergunning vereist is, worden aan redelijke eisen van welstand getoetst.
In het Provinciaal Omgevingsplan en de Nota provinciaal bouwheerschap heeft ook de provincie Groningen uitgesproken veel belang te hechten aan de ruimtelijke kwaliteit en ruimtelijke plannen van de gemeentes hierop te zullen toetsen. De kwaliteit van de openbare ruimte wordt tot slot ook door de welstandscommissie bewaakt doordat in de welstandsbeoordeling van ingrepen ook cultuurhistorische aspecten nadrukkelijk een rol spelen.
2.4 Aansluiting tussen welstandsbeleid en ruimtelijke beleid
Uit het voorgaande blijkt dat de gemeente Veendam haar beleid ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit met verschillende instrumenten en vanuit verschillende invalshoeken voert. Het is van groot belang zorg te dragen voor een goede aansluiting tussen de verschillende instrumenten. Dit gebeurt vooral bij de vertaling van ruimtelijk beleid in juridisch bindende plannen: bestemmingsplannen en planologische kaders die gebruikt kunnen worden als basis voor vrijstellingsprocedures. Deze plannen regelen onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken en zijn daarmee de eerste toetsingsgrond bij de verlening van bouwvergunningen. Omdat ook de welstandstoetsing vooral plaatsvindt in de bouwvergunningsprocedure is in het kader van deze welstandsbeleidsnota vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang.
Het welstandsbeleid is, gelet op de jurisprudentie, ondergeschikt aan de voorschriften van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan bepaalt met andere woorden de ruimte van het welstandsadvies.
Bij strijdigheid tussen welstandscriteria en bestemmingsplanvoorschriften gaan de voorschriften uit het bestemmingsplan voor. Datgene wat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan dus niet door welstandscriteria worden tegengehouden.
De nauwe relatie tussen bestemmingsplan en welstandsbeleid betekent ook dat welstandsbeleid een integraal onderdeel van de planvorming dient te zijn. De architectonische vormgeving van bouwwerken zal echter - als gevolg van de wijziging van de Woningwet - niet meer in bestemmingsplannen worden geregeld. De betreffende welstandscriteria vindt men dan (als aanvulling of wijziging) in de welstandsbeleidsnota. In de welstandsbeleidsnota kan wel worden verwezen naar welstandscriteria die zijn opgenomen in andere beleidsdocumenten, bijvoorbeeld een beeldkwaliteitplan (al dan niet als onderdeel van een ontwikkelend bestemmingsplan). Een dergelijke verwijzing betekent dat het betreffende document geacht wordt deel uit te maken van de welstandsbeleidsnota. Uiteraard gelden voor deze documenten dezelfde inhoudelijke en procedurele eisen als voor de welstandsbeleidsnota. Ook bij de actualisering van bestemmingsplannen zal overwogen moeten worden of de gebiedsgerichte criteria voor in het plangebied begrepen gebieden aanpassing behoeven.
3.1 Algemeen
Volgens de gewijzigde Woningwet is een toetsing van bouwwerken aan redelijke eisen van welstand nog slechts mogelijk indien die eisen nader zijn geconcretiseerd in een door de gemeenteraad vast te stellen welstandsbeleidsnota. Volgens de Memorie van Toelichting moeten de criteria in de welstandsbeleidsnota zo concreet mogelijk zijn en zoveel mogelijk toegespitst op concrete gebieden. Vóór de vaststelling van de welstandsbeleidsnota dient gelegenheid te worden geboden tot inspraak conform de gemeentelijke inspraakverordening.
De gewijzigde Woningwet kent een nieuwe categorie-indeling in bouwwerken. De oorspronkelijke driedeling in vergunningplichtige, meldingsplichtige en vergunningsvrije bouwwerken is vervangen door een tweedeling van vergunningplichtige en vergunningvrije bouwwerken. Binnen de vergunningplichtige bouwwerken wordt onderscheid gemaakt in regulier vergunningplichtige en licht vergunningplichtige bouwwerken. De opsomming van de vergunningvrije en lichtvergunningplichtige bouwwerken is - in verband met de omvang en gedetailleerdheid - niet in de wet zelf maar in een Algemene maatregel van Bestuur (AMvB) opgenomen. Voor de lichtvergunningsplichtige bouwwerken worden loketcriteria vastgesteld. Dit zijn dermate concrete welstandscriteria dat een aspirant-bouwer zelf kan zien of zijn bouwplan voldoet aan die criteria en, indien dat het geval is, dat de vergunning niet om redenen van welstand mag worden geweigerd. De loketcriteria gelden voor veranderingen en aanpassingen van en bij bestaande bouwwerken zoals dakkapellen en dakramen, bijgebouwtjes en gevelwijzigingen. Zie verder hoofdstuk 5 voor deze loketcriteria.
3.2 De welstandsbeleidsnota
De nieuwe Woningwet geeft meer verantwoordelijkheid aan het gemeentebestuur. Zo is de gemeenteraad verantwoordelijk voor het opstellen en vastleggen van de welstandstoetsingskaders en krijgen burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in bepaalde gevallen af te wijken van het advies van de welstandscommissie.
Vaststelling door de gemeenteraad
De gemeentelijke welstandsbeleidsnota wordt vastgesteld door de gemeenteraad. Vanaf het moment van vaststelling zal de welstandsbeoordeling van nieuwe bouwplannen gebaseerd zijn op de criteria zoals die in de welstandsbeleidsnota zijn neergelegd. Na de vaststelling van de welstandsbeleidsnota zal de werking ervan door de gemeenteraad worden geëvalueerd. Jaarlijks brengen burgemeester en wethouders hiertoe een verslag uit over de wijze waarop zij uitvoering hebben gegeven aan het welstandstoezicht. In dit verslag komen aan de orde:
- de wijze waarop burgemeester en wethouders zijn omgegaan met de adviezen van de welstandscommissie;
- welke aanvragen voor licht vergunnningsplichtige bouwwerken niet zijn voorgelegd aan de welstandscommissie en op welke wijze zij in die gevallen zelf toepassing hebben gegeven aan de welstandscriteria;
- in welke gevallen zij zijn overgegaan tot aanschrijving (en bestuursdwang) op grond van ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstandNaar aanleiding van de evaluatie kan de gemeenteraad besluiten dat aanpassing van de welstandsbeleidsnota noodzakelijk is.
Naar aanleiding van de evaluatie kan de gemeenteraad besluiten dat aanpassing van de welstandsbeleidsnota noodzakelijk is.
Uitvoering door burgemeester en wethouders
De bestuurlijke verantwoordelijkheid voor het afgeven van de bouwvergunning ligt in de gewijzigde Woningwet - net als voorheen - bij burgemeester en wethouders. Het college heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het welstandsoordeel dat tot stand komt aan de hand van de in de welstandsbeleidsnota opgenomen criteria. In vele gevallen speelt het advies van de onafhankelijke en deskundige welstandscommissie daarbij een belangrijke rol. Bij elke reguliere bouwvergunningaanvraag dienen burgemeester en wethouders advies in te winnen bij de welstandscommissie. Als de reguliere bouwvergunning op verzoek van de aanvrager wordt gefaseerd vindt de welstandsbeoordeling plaats in de eerste fase. Als het plan voldoet aan redelijke eisen van welstand krijgt de indiener de gelegenheid om het plan verder uit te werken, waarna in de tweede fase geen toetsing meer op welstandsgronden plaatsvindt. Als de tweede fase een ingrijpende wijziging van het plan inhoudt kan de planindiener door burgemeester en wethouders worden verzocht om de gewijzigde aanvraag (weer) voor de eerste fase in te dienen die opnieuw op welstand wordt getoetst. Voor wat betreft de bouwvergunningaanvragen die onder de lichte vergunningprocedure vallen vragen burgemeester en wethouders geen advies aan de welstandscommissie als voor het bouwplan de loketcriteria van toepassing zijn en het bouwplan daar zonder meer aan voldoet. De ambtenaren van het bouwtoezicht zijn voor die gevallen door burgemeester en wethouders gemandateerd om een positief advies uit te brengen.
Burgemeester en wethouders volgen in hun oordeel in principe het advies van de welstandscommissie. In een aantal uitzonderlijke gevallen kunnen zij afwijken van dit advies:
- op inhoudelijke gronden omdat zij van oordeel zijn dat de commissie de criteria niet juist heeft geïnterpreteerd of niet de juiste criteria heeft toegepast of omdat zij op inhoudelijke gronden tot een ander oordeel komen dan de commissie. In dit geval legt zij de bouwaanvraag voor een second opinion voor aan de speciale beroepscommissie van Libau of vraagt zij dit aan een andere welstandscommissie.
- Artikel 44, lid 1 onder d, van de Woningwet geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid een bouwvergunning te verlenen aan een bouwplan dat strijdig is met redelijke eisen van welstand op grond van andere zwaarwegende redenen van bijvoorbeeld economische of maatschappelijke aard.
- Tot slot kan op advies van de welstandcommissie met de zogenaamde hardheidsclausule worden afgeweken van de welstandscriteria. Hiervan kan sprake zijn indien bouwplannen weliswaar niet voldoen aan de gebiedsgerichte criteria, maar wel aan de algemene criteria en indien de architectonische en ruimtelijke kwaliteiten niettemin in bijzondere mate bijdragen aan de kwaliteit van de omgeving.Afwijkingen van het welstandsadvies worden in de beslissing op de bouwvergunningaanvraag uitdrukkelijk gemotiveerd en ter kennis gebracht aan de welstandscommissie.
Afwijkingen van het welstandsadvies worden in de beslissing op de bouwvergunningaanvraag uitdrukkelijk gemotiveerd en ter kennis gebracht aan de welstandscommissie.
Bezwaren
Binnen zes weken na het besluit van burgemeester en wethouders omtrent de bouwvergunningaanvraag kunnen belanghebbenden bezwaar aantekenen tegen deze beslissing. In de bezwaarschriftenprocedure heroverwegen burgemeester en wethouders het besluit na advies te hebben ingewonnen van de Commissie Bezwaarschriften en Klachten. Belanghebbenden worden in dat geval uitgenodigd om tijdens een hoorzitting hun standpunten nader toe te lichten. Binnen tien weken nemen burgemeester en wethouders daarna een beslissing op het bezwaar. Belanghebbenden die het met de heroverweging niet eens zijn kunnen hiertegen in beroep gaan bij de Rechtbank. Wanneer de initiatiefnemers of derde belanghebbenden bezwaren hebben tegen het welstandsoordeel dient men zich tot burgemeester en wethouders te richten. Dit college moet immers in het kader van de bouwvergunningverlening oordelen over de welstandsaspecten. Dat in het algemeen de adviezen van de welstandscommissie worden gevolgd, doet niet af aan de specifieke eigen verantwoordelijkheid in deze. Uiteraard kunnen burgemeester en wethouders de eigen of een andere welstandscommissie om een second opinion vragen.
Welstandscommissie
De belangrijkste wettelijke taak van de welstandscommissie is het uitbrengen van advies aan burgemeester en wethouders ten aanzien van de vraag of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk - waarvoor een aanvraag om een bouwvergunning is ingediend - in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Als tweede wettelijke taak dient jaarlijks een verslag opgesteld te worden van de werkzaamheden van de commissie als bedoeld in art 12b lid 3 van de Woningwet. De commissie kan daarbij onder meer aanbevelingen doen ter bijstelling van de welstandsbeleidsnota ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit.
Excessenregeling
Ook bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning nodig is moeten aan minimale welstandseisen voldoen. Dit geldt onder andere voor reclame-uitingen. Op grond van artikel 19 van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders repressief optreden door de eigenaar van een bouwwerk dat “in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand” aan te schrijven om die strijdigheid op te heffen. De criteria hiervoor moeten in de welstandsbeleidsnota zijn opgenomen (zie verderop). De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van vergunningsvrije bouwwerken tegen te gaan.
In het voorgaande hoofdstuk zijn de belangrijkste veranderingen in de Woningwet beschreven. Als gevolg van de wetswijziging ondergaat het welstandstoezicht in de gemeente Veendam een verandering. In dit hoofdstuk wordt de nieuwe organisatie en werkwijze van de welstandszorg uiteengezet. Deze is in december 2002 vastgesteld door de raad en in de bouwverordening opgenomen. In het navolgende wordt die formele regeling samengevat.
4.1 De welstandscommissie
Taakomschrijving
Naast de in de wet genoemde taken heeft de welstandscommissie in Veendam tevens de volgende taken:
- het onder regie van de gemeente voeren van (voor)overleg met betrokkenen bij de voorbereiding van bouwplannen;
- het op verzoek van de gemeente uitbrengen van adviezen over de welstandsaspecten van in voorbereiding zijnde ruimtelijke plannen en andere relevante beleidsstukken;
- stimuleren en bijdragen in de ontwikkeling en vormgeving van het welstandsbeleid;
- het voeren van regelmatig overleg met het gemeentebestuur en betrokken ambtelijke afdelingen;
- het bevorderen van de openbaarheid van de welstandszorg en het voorzien in voorlichting daarover ten behoeve van kennis en maatschappelijk draagvlak;
- het gevraagd en ongevraagd signaleren van stedenbouwkundige en architectonische ontwikkelingen die van belang zijn voor de ruimtelijke kwaliteit in de gemeente.
Samenstelling
De welstandscommissie is een onafhankelijke commissie conform artikel 1 lid 1r van de Woningwet. Op grond van het bestaande contract tussen de gemeente Veendam en Libau draagt de gemeente Veendam de activiteiten met betrekking tot de welstandsadvisering in het kader van de Woningwet op aan de stichting Libau. De welstandscommissie voor de gemeente Veendam bestaat uit vijf “stemgerechtigde” commissieleden, te weten: een voorzitter, twee architect leden, een stedenbouwkundig lid en de secretaris, zijnde de rayonarchitect van Libau voor de gemeente Veendam. De commissieleden worden benoemd voor een periode van drie jaar met een mogelijke verlenging van eenzelfde termijn. Zij maken deel uit van een grotere groep van commissieleden die op basis van een roulatieschema afwisselend in de commissie optreden. Een rooster van aftreden zorgt ervoor dat continuïteit is gewaarborgd. Indien in een commissievergadering een plan aan de orde komt, dat door een van de leden is ontwikkeld, maakt dit lid voor dat plan geen deel uit van de commissie.
Van de leden van de welstandscommissie wordt verwacht dat zij geïnteresseerd zijn in ruimtelijke kwaliteit, communicatief zijn ingesteld en in staat zijn om hun welstandsoordeel adequaat te kunnen verwoorden. Zij moeten over bouwplannen kunnen communiceren en oordelen zonder te vervallen in architectuurkritiek of preoccupaties ten aanzien van stijlen en trends. De architecten en stedenbouwkundigen in de commissie dienen kennis te hebben van de geschiedenis van de bouwkunst en de hedendaagse ontwikkelingen daarvan. Naast primaire eisen van verstandig vakmanschap is sprake van een inkleuring op diverse aspecten van het bredere vakgebied, zoals stedenbouwkunde, architectuur, cultuurhistorie, landschapsarchitectuur en monumentenzorg. De voorzitter is in eerste instantie verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de algemene kwaliteit van de oordeelsvorming. Daarnaast zijn bestuurlijke ervaring, inzicht in lokale besluitvormingsprocessen alsmede kennis van de ontwikkelingen op het terrein van de welstandszorg in de provincie Groningen van belang.
Het secretariaat van de commissie wordt vervuld door de betreffende rayonarchitect van Libau. Deze zorgt ervoor dat de commissie openbaar kan vergaderen aan de hand van een agenda en op grond van voldoende planinformatie, kent de locaties waarin geadviseerd moet worden en zorgt voor voldoende beeldinformatie. Daarnaast onderhoudt de rayonarchitect een functioneel netwerk binnen de gemeente op grond waarvan adequate achtergrond informatie kan worden verstrekt en draagt zorg voor de vertaling van de bevindingen van de commissie naar de betrokkenen in de vorm van een schriftelijk advies en eventuele mondelinge toelichting. Hij of zij is het eerste aanspreekpunt van de commissie en zorgt als geheugen van de commissie voor een consistente advisering en uitvoering van het welstandsbeleid. Tot slot bereidt de rayonarchitect de inhoud en de uitvoering van het jaarverslag voor.
Mandaat
De rayonarchitect is lid van de commissie en is gemandateerd om zelfstandig bepaalde categorieën van bouwaanvragen af te handelen. Het gaat daarbij om:
- zaken waarvan de mening van de commissie bekend verondersteld mag worden op grond van advisering in eerdere vergelijkbare gevallen;
- bouwaanvragen die door de commissie zijn behandeld en waar eventuele vervolgplannen vallen binnen de door de commissie aangegeven kaders.
Als gemandateerde commissieleden vormen de rayonarchitecten twee aan twee een zogenaamde kleine commissie. Deze kleine commissie behandelt alle adviesaanvragen die niet ter plaatse zijn afgehandeld door middel van een positief advies. Negatieve adviezen dienen door meer dan één persoon te worden gesteund. De kleine commissie heeft als taak om:
- adviesaanvragen te selecteren die aan de ‘grote’ welstandscommissie van externe deskundigen worden voorgelegd;
- adviesaanvragen te beoordelen waarvan de mening van de commissie op grond van eerdere ervaringen bekend verondersteld kan worden;
- adviesaanvragen te beoordelen die mede in het kader van de gebiedsgerichte welstandscriteria geen discussie oproepen;
- vervolgplannen te beoordelen die eerder door de commissie zijn behandeld;
- vooroverleg te voeren met de aanvrager (bij bijzondere plannen);
- door behandeling van adviesaanvragen kennis te nemen van de welstandsadvisering in andere rayons, opdat voorzover er geen sprake is van specifiek uitgesproken ander beleid, de welstandsadvisering in de verschillende gemeenten niet nodeloos van elkaar zullen verschillen
4.2 Het welstandsadvies
Inhoud en strekking
Conform artikel 12 van de woningwet wordt in het welstandsadvies door de commissie uitgesproken of het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk zowel op zichzelf als in relatie met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand. De commissie baseert zich daarbij op de criteria zoals deze zijn opgenomen in deze welstandsbeleidsnota.
Het welstandsadvies wordt altijd schriftelijk uitgebracht in begrijpelijke taal. Zowel een positief als negatief advies is voorzien van een leesbare en deugdelijke motivatie. Het advies vormt de basis van elk overleg met betrokkenen. Uit oogpunt van rechtszekerheid van de betrokkenen kunnen in een vervolgstadium geen nieuwe opmerkingen meer worden ingebracht, die in een eerder stadium al onderkend hadden kunnen worden, tenzij wijzigingen in het bouwplan daartoe aanleiding geven. Het advies spreekt zich uit over de welstandsaspecten van het ingediende bouwplan, daarbij kunnen dus geen andere argumenten worden aangevoerd dan die welke de welstand raken.
In een welstandsadvies moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen bezwaren die ondervangen dienen te worden of suggesties die de kwaliteit van het plan ten goede kunnen komen. Naar aanleiding van een bepaalde bouwaanvraag kunnen adviezen ook meer algemene beleidszaken betreffen. In adviezen zal echter steeds de bouwaanvraag als uitgangspunt worden genomen. Persoonlijke voorkeuren van commissieleden alsook opmerkingen die de persoon van de aanvrager of de ontwerper raken horen in een welstandsadvies niet thuis.
Het welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:
- een bouwwerk is niet strijdig met redelijke eisen van welstand; er kunnen vrijblijvende suggesties gedaan worden die de ruimtelijke kwaliteit van het bouwwerk ten goede kunnen komen;
- een bouwwerk is strijdig met redelijke eisen van welstand tenzij de expliciet aangegeven bezwaren worden ondervangen. In het advies wordt aangegeven of de commissie de gekozen aanpassing nog wil beoordelen of dat deze door de afdeling Bouwen Wonen en Milieu kan worden afgehandeld;
- een bouwwerk is strijdig met redelijke eisen van welstand en behoeft een ingrijpende wijziging in uitwerking of uitgangspunten om aan redelijke eisen van welstand te kunnen voldoen;
- wanneer er nog ruimte is binnen de wettelijke beslistermijnen, kan de welstandscommissie het welstandsadvies aanhouden indien meer informatie of een toelichting van de ontwerper wenselijk is of om de ontwerper de gelegenheid te geven zijn plan aan te passen. Gezien de korte afhandelingtermijn van lichtvergunningplichtige plannen zal het in de praktijk nauwelijks mogelijk zijn deze plannen aan te houden.
Alle adviezen worden opgesteld door de rayonarchitecten. Hoewel er naar gestreefd wordt om de adviezen voor iedereen duidelijk en begrijpbaar te formuleren bestaat er altijd ruimte om een nadere toelichting over een advies te verkrijgen of om over het advies te overleggen. In principe vindt een dergelijk overleg plaats tijdens het bezoek van de rayonarchitect aan de gemeente Veendam. Betrokkenen kunnen ook de openbare vergaderingen van de kleine en de grote welstandscommissie bezoeken.
Werkwijze
De rayonarchitect van Libau bezoekt de gemeente eens in de twee weken op een vaste dag en neemt met de afdeling Bouwen Wonen en Milieu de binnengekomen bouwinitiatieven en - aanvragen door. De betreffende locaties worden ter plaatste verkend en zonodig gedocumenteerd in beelden. Er worden achtergronden met betrekking tot de adviesaanvragen ingewonnen, eventueel door middel van overleg met de initiatiefnemers. Het rayonbezoek fungeert tevens als spreekuur.
De rayonarchitect is gemandateerd om een deel van de adviesaanvragen ter plaatse af te handelen (zie ook hierboven, onder “mandaat”). Plannen die passen binnen geformuleerde loketcriteria kunnen direct door een gemandateerde ambtenaar van het bouwtoezicht worden afgedaan. De adviesaanvragen die niet ter gemeente zijn afgehandeld worden meegenomen naar het bureau van Libau. Daar worden de plannen in de openbare kleine of grote commissie behandeld. De agenda’s voor de grote commissievergaderingen worden naar de gemeente gemaild en op de website van Libau gezet. De gemeente maakt de agenda van het rayonbezoek bekend op de gemeentelijke website en het publicatiebord. Bij de wekelijkse publicatie van bouwaanvragen in de Veendammer wordt bovendien gewezen op de mogelijkheid om telefonisch bij de gemeente te informeren naar het tijdstip waarop een bouwaanvraag door de rayonarchitect resp. de welstandscommissie behandeld wordt.
De vergaderingen van de commissie voor de gemeente Veendam vinden eens per veertien dagen plaats en worden gebruikelijk gehouden in Pakhuis Libau, Hoge der A 5 te Groningen.
Openbaarheid
De vergaderingen van de welstandscommissie zijn inmiddels vanaf 1 januari 2003 openbaar, tenzij er zwaarwegende redenen zijn dit niet te doen (art. 10 Wet Openbaarheid Bestuur). Zowel de beraadslagingen als de besluitvorming en de schriftelijke adviezen zijn openbaar. Betrokkenen kunnen ter vergadering inspreken of een toelichting op hun plannen geven. Zij dienen daartoe een afspraak te maken met het secretariaat van de commissie. Belangstellenden hebben vrij toegang tot de publieke tribune.
Vooroverleg
De gemeente Veendam biedt initiatiefnemers de mogelijkheid om in een vroeg stadium over hun plannen te overleggen, ook inzake de welstandsaspecten. Dergelijk vooroverleg over voorlopige plannen is altijd mogelijk en volgt voor de welstandsadvisering dezelfde route als de adviesaanvragen waarvoor formeel een bouwvergunning is aangevraagd. Dit overleg is niet openbaar. Elk vooroverleg wordt vastgelegd in een schriftelijk advies of schriftelijk verslag van het overleg.
4.3 Excessenregeling
Deze nota geeft de regels voor het welstandstoezicht in de gemeente Veendam. De gemeente zal zich inspannen om deze regels ook daadwerkelijk na te leven. Bij de handhaving van het gemeentelijk beleid ligt in het kader van de handhavingsnota bouwregelgeving (ingangsdatum 1 januari 2003) de prioriteit bij het opsporen van illegale bouwactiviteiten en het bouwen in afwijking van de vergunning (inclusief welstandstoets).
Ook bouwwerken waarvoor geen bouwvergunning hoeft te worden aangevraagd moeten aan minimale welstandseisen voldoen. Indien het uiterlijk van een bouwwerk in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand kunnen burgemeester en wethouders de eigenaar van het betreffende bouwwerk verzoeken om binnen een door hen te bepalen termijn die strijdigheid op te heffen. Hiervan kan ook sprake zijn indien een pand door een niet- vergunningplichtige activiteit (bijvoorbeeld schilderen of na brand) in een toestand komt die in ernstige mate in strijd is met redelijke eisen van welstand.
Een bouwwerk is in ernstige mate in strijd met redelijke eisen van welstand indien sprake is van excessen. Hiervan is sprake indien flagrante strijdigheid bestaat met de in deze welstandsbeleidsnota opgenomen criteria. Van excessen zal altijd sprake zijn bij te opdringerige reclame-uitingen, toepassing van felle of contrasterende kleuren en/of armoedig materiaalgebruik (sloopafval, niet voor bouwen geschikte materialen e.d.). In gebieden waar striktere welstandscriteria gelden (handhaven en respecteren van bestaande karakteristieken) zal eerder sprake zijn van excessen dan in gebieden waar weinig welstandscriteria gelden. Zo zal in het beschermd stadsgezicht het gebruik van bonte kleuren eerder storend zijn dan op een bedrijventerrein. Dit is per gebied nader uitgewerkt.
Bij het repressieve welstandstoezicht ligt een hoge prioriteit bij het voorkomen van excessen in de gebieden waarin handhaving van de bestaande karakteristieken voorop staat, zoals de beschermde stadsgezichten en het buitengebied.
In dit hoofdstuk worden de welstandscriteria genoemd die worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Veendam. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen algemene en gebiedsgerichte criteria. De algemene criteria liggen ten grondslag aan elke planbeoordeling omdat ze het uitgangspunt vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte welstandscriteria. Voor lichtvergunningsplichtige bouwwerken gelden sneltoets/loketcriteria.
Welstandscriteria bij [her]ontwikkelingsprojecten
De welstandsbeleidsnota bevat geen welstandscriteria voor ontwikkelingsprojecten die de bestaande ruimtelijke structuur en karakteristiek doorbreken. Dergelijke welstandcriteria kunnen immers niet worden opgesteld zonder dat er een concreet stedenbouwkundig plan aan ten grondslag ligt. Voorheen was het gebruikelijk de eisen voor de stedenbouwkundige en architectonische vorm en structuur in een beeldkwaliteitplan te benoemen.
Bij grootschalige ontwikkelingsprojecten, zoals de verdere ontwikkeling van Buitenwoel, en het realiseren van nieuwe wijken als Woellust en Wildervank-Oost, zullen voortaan bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding nieuwe welstandscriteria vastgesteld worden in de vorm van een aanvulling van de welstandsbeleidsnota. Voor dergelijke aanvullingen geldt dat de inspraak wordt gekoppeld aan de reguliere inspraakregeling bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding. Na afronding van de ontwikkelingsfase worden (bijvoorbeeld bij de actualisering van het betreffende bestemmingsplan) voor de betreffende gebieden reguliere welstandscriteria opgesteld die gericht zijn op het beheer van het gebied.
Bij minder grootschalige inbreidingsprojecten zal voortaan bij de stedenbouwkundige planvoorbereiding tevens – zo nodig in overleg met de welstandscommissie - bekeken worden of voor de betreffende ontwikkeling nieuwe welstandscriteria vastgesteld moeten worden door de gemeenteraad, of dat kan worden volstaan met de reeds opgenomen criteria.
5.1. Algemene criteria
Kwaliteitskader
In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op meer algemene welstandscriteria. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan is aangepast aan de gebiedsgerichte welstandscriteria, maar het bouwwerk zelf zo onder de maat blijft dat het zijn omgeving negatief zal beïnvloeden. Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving, maar door bijzondere schoonheid wèl een kwalitatieve toevoeging aan zijn omgeving vormt, kan worden teruggegrepen op algemene welstandscriteria. De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd adviseren van de hardheidsclausule gebruik te maken en af te wijken van de gebiedsgerichte of objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene welstandscriteria wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze criteria overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog, het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
Relatie tussen vorm, gebruik en constructie
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandtoezicht is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los worden gedacht van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm. Daarmee is nog niet gezegd dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. De verschijningsvorm is méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Relatie tussen bouwwerk en omgeving
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is. Het bestaansrecht van een gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen, maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Betekenissen van vormen in de sociaal-culturele context
Voor vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en moeten ter discussie kunnen staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd. Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels, transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuw- of verbouw in een bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden.
Associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan, zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
Evenwicht tussen helderheid en complexiteit
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijsgeven. Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonische compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in een evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Schaal en maatverhoudingen
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.
De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen. Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterke samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben.
De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (zoals een dakkapel, een aanbouw of een zonnecollector) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin het is geplaatst.
Materiaal, textuur, kleur en licht
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend beeld groot. Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van ma- terialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
5.2 Loketcriteria (sneltoets)
Voor licht vergunningplichtige bouwwerken en bouwwerken die onder bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld aan of bij een beschermd monument of in een beschermd stadsgezicht) niet vergunningvrij maar licht vergunningplichtig zijn, zijn een aantal sneltoets- of loketcriteria opgenomen. Het betreft relatief ondergeschikte bouwwerken die middels heldere omschrijvingen geduid kunnen worden en die door een gemandateerde ambtenaar kunnen worden afgehandeld. Bij een aantal onderdelen is aangegeven dat deze zich niet lenen voor een sneltoets. Dit kan zijn omdat bijvoorbeeld voor een monument de aard van het object en de verplichte procedures zich niet lenen voor omschrijvingen vooraf. Ook kan het zijn dat door de complexe problematiek en de gevolgen voor het aanzicht een sneltoets niet aan de orde kan zijn. De onderdelen die wel geschikt zijn, zijn in bijlage 3 opgenomen. De loketcriteria zijn een aanvulling op de gebiedsgerichte criteria. Strijdigheid tussen beide leidt tot voorrang voor de gebiedscriteria.
5.3 Gebiedsgerichte criteria
Voor het maken van een gebiedsindeling die als ondergrond voor een doeltreffend welstandsbeleid kan fungeren is het van belang te komen tot een typering van de landschappelijke gegevenheden met de aanwezige structuurlijnen en de hiermee in verband staande concentraties van bebouwing en cultuurhistorische waarden.
Immers de bebouwing vormt vaak een verband met voornoemde zaken. Een ander aspect is de leeftijd van de bebouwing omdat hieraan veel kenmerkende eigenschappen zijn te herkennen. Een derde aspect is het te verwachten aantal initiatieven (dynamiek) en de impact ervan op de omgeving, waardoor een apart gebied kan worden benoemd.
Het grondgebied van de gemeente Veendam bevindt zich tussen de gemeenten Hoogezand- Sappemeer, Menterwolde, Pekela en de provinciegrens met Drente in het Veenkoloniale gedeelte van de provincie Groningen. Dit gebied kenmerkt zich door een grote openheid en een overwegend agrarisch gebruik van niet bebouwde gronden.
Van Noord naar Zuid wordt het grondgebied van de gemeente doorsneden door de rijksweg N33. Ten westen van deze weg bevinden zich de bedrijventerreinen (tevens gelegen aan het A.G. Wildervanckkanaal en het goederenspoor richting Zuidbroek) en ten westen daarvan de woonbebouwing van Veendam en Wildervank. Door deze bebouwde zone wordt het open buitengebied van de gemeente als het ware in tweeën gedeeld.
In het licht van de tijdstypering gezien valt er over de bebouwing als geheel op te merken dat in grote lijnen de ontwikkelingen duidelijk herkenbaar zijn. De dorpen zijn van oudsher veenkoloniale lintdorpen, gelegen aan een kanaal (dat in later tijd hier en daar gedempt is). In Wildervank en Veendam was zelfs sprake van een dubbel kanaal. In de plaats Veendam heeft tussen deze kanalen komvorming plaats kunnen vinden, zodat daar een meer stedelijk centrum kon ontstaan. Tussen de linten en bij het station ontstond in Veendam in het begin van de 20e eeuw een eerste uitbreiding. Nog voor de Tweede Wereldoorlog werd ook het gebied ten zuiden van het centrum tussen Ooster- en Westerdiep in ontwikkeling gebracht. In Wildervank vond de eerste uitbreiding plaats aan de oostzijde van het bestaande bebouwingslinten langs het Oosterdiep.
Over de naoorlogse bebouwing is op te merken dat deze door de aantallen woningen en het seriematige karakter ervan afwijkt van de vooroorlogse en zich buurtgewijs heeft ontwikkeld met per decennium accentverschuivingen. In Wildervank betreft dit kleine woonbuurten aan weerszijden van de lintbebouwing. Ook in Ommelanderwijk is een klein uitbreidingswijkje ontstaan.
In Veendam is de naoorlogse woningbouw geconcentreerd in grote woonwijken, achtereenvolgens Noord, Sorghvliet en Buitenwoel. Tussen Wildervank-West en Sorghvliet is in de laatste jaren de wijk Langebosch ontstaan. Verdere woningbouw is de komende jaren voorzien in een verdere ontwikkeling van Buitenwoel, in Wildervank/Oost en op enkele binnenstedelijke locaties, zoals Molenstreek Zuidzijde en Woellust. Uitbreiding van bedrijvenlocaties wordt vooral voorzien in de zone langs de N33.
Voor de rest van het Buitengebied worden slechts sporadische bouwactiviteiten verwacht.
Over het grondgebied van de gemeente verspreid, maar vooral langs de oude wegen bevinden zich rijks- en gemeentelijke monumenten. Ook zijn er twee in de nabije toekomst aan te wijzen beschermde stadsgezichten (delen van het Oosterdiep en Tusschendiepen). Deze en andere belangrijke te beschermen objecten en gebieden zijn mede van invloed geweest bij de gebiedsindeling en de beleidskeuzes hierbinnen.
Voor het opstellen van de welstandscriteria zijn de uitgebreide gebiedsschema’s (die samen met de uitleg van de systematiek en het begrippenkader als bijlage bij deze nota zijn gevoegd) als hulpmiddel gebruikt. Ze zijn vertaald in de direct achter het per gebied omschreven beleid volgende gebiedscriteria. In de gebiedsschema’s staat concreet per deelaspect welke keuze is gemaakt voor het te hanteren welstandsbeleid. De foto’s die bij gebiedscriteria zijn toegevoegd kunnen dienen als illustratie van de beschrijving en ook als referentie voor goede oplossingen van bouwinitiatieven.
De volgende beleidsregiems zijn te onderscheiden.
Handhaven - hierbij gaat het om de intentie om het bestaande ruimtelijk beeld als zodanig zoveel mogelijk te handhaven en als uitgangspunt te hanteren voor verdere ontwikkelingen.
Respecteren – bij dit beleid staat het zorgvuldig omgaan met bestaande waarden voorop. Deze hoeven niet altijd letterlijk in stand te blijven, maar dienen met respect te worden geïnterpreteerd bij nieuwe ontwikkelingen.
Incidenteel wijzigen – hier krijgt het continue transformatieproces de ruimte, waarbij de bestaande situatie weliswaar als leidraad wordt genomen, maar gaandeweg vervangen wordt door nieuwe oplossingen en nieuwe beelden.
Planmatig wijzigen – dit geeft aan dat het beleid is gericht op verandering of dat eventuele veranderingen uitsluitend planmatig gerealiseerd kunnen worden. Het gaat dan om een bewuste verandering van het ruimtelijk beeld en de ruimtelijke kwaliteit. Bij transformatie van een gebiedsonderdeel – b.v. voor de aanleg van een nieuwe woonwijk – worden tegelijk met het maken van een stedenbouwkundig plan gebiedscriteria geformuleerd die voor de bouwkundige plannen van toepassing zijn.
5.4 Beschrijving per gebied
Gebiedsindeling welstandsbeleid
(deel)gebied | Nadere bepaling | evt. toelichting/korte beschrijving | |
Buitengebied | |||
1 | Historische linten in buitengebied | Borgercompagnie, Zuidwending + Kerkpad, Ommerlanderwijk lint, Egypteneinde, landzijden Wildervank-Zuid, Wildervanksterdallen school, Westerbrink, Korte Akkers, Kibbelgaarn, Beneden Dwarsdiep | Tamelijk verdichte bebouwingslinten en kleine verdichtingen in het buitengebied |
2 | Verspreide bebouwing in het buitengebied | Vosseveld, Tripscompagnie, Numero Dertien, Wildervanksterdallen (rest) + Jan kokweg, open gebieden | Verspreiding bebouwingselementen in het open gebied |
Woongebieden | |||
3 | Historische stedelijke linten | Oosterdiep, Westerdiep, Beneden Verlaat, kern Ommerlanderwijk, Molenwijk | Oudste bebouwingslinten langs de (oorspronkelijke) waterwegen |
Beschermd gezicht Oosterdiep | als noot bij gebied 3 | Bijzonder gebied | |
4 | Historische straten | J. Bruggemalaan (m.u.v. bescherm gezicht), Sarastraat, Sluisweg, Schipperstraat, Schoolstraat, Sinnegeslaantje, Middenweg. | Overwegend oud straatbeeld |
5 | Centrumgebied Veendam | Kerkstraat, Promenade, PH-plein | |
6 | Vooroorlogse uitbreiding | Tusschendiepen (m.u.v. Ketelstraat e.d.), Stationspark, Wildervank-Oost en van Plantsoenlaan | Eerste uitbreiding tussen de historische linten (beschermd stadsgezicht) + vergelijkbaar gebied |
7 | Jongere linten | Langeleegte, K.J. de Vriezestraat | |
8 | Parkstadgebieden | Wilhelminsingel; Oranjepark; Borgerspark/eems; Briklaan(ged.); Kapteinspark; Finse Golf; Grote Vaarlaan N.Z.; Kaap Hoorn; Straat Magelhaen; bebouwing langs Borgerswold, v. Stolbergweg ZZ, Woortmanslaan, sportvelden en Raadsgildenlaan; Zilverpark; Wildervank-Oost ten Z. van Goudenregenstraat; Langebosch (m.u.v. bijzondere geb.) en Golflaan-Hoven | Bijzondere woongebieden in het groen |
9 | Uitbreiding Zuid | Prins Bernhardlaan e.o., Kazemierstraat (noot) | |
10 | naoorlogse uitbreidingsgebieden | Noord (m.u.v. bijzondere gebieden), Wildervank-West, Bareveld (Pijlkruidstraat e.d.), Wildervank-Oost (vijverlaan), Prinsessenbuurt, Molenstreek (r.k. woningbouw) | (sociale) woningbouw jaren 1950-1960 |
Vredenrustlaan | als noot bij gebied 10 | Bijzonder gebied Noord | |
11 | Uitbreidingsgebieden jaren 1960-70 | Scheepkwartier en Zeestratenwijk (m.u.v. bijzondere gebieden), Oude Bos, Havenbuurt, Dr. Bosstraat e.o. | Hofjes en rijtjes |
12 | Uitbreidingsgebieden jaren 1970-80 | Provinciehoek en Rivierenbuurt (m.u.v. bijzondere gebieden), gebied Ten Horn, v. Petegemstraat | Uitbreiding jaren 1970-80 |
Dukdalf/De Reede/Drenthelaan | als noot bij 12 | Bijzonder gebied Sorghvliet | |
13 | Uitbreidingsgebieden jaren 1980-2000 | Buitenwoel m.u.v. randzone; woningen Korteleegte en Den Uyllaan; langebosch Noordoost. | Uitbreiding +/- 1985-heden |
14 | Uitbreidingsgebied Ommelanderwijk | Uitbreidingsgebied 1960-2000 | |
15 | Bijz. projecten Langebosch | Havengebied West en de Rietgors | |
16 | Wijkvernieuwing Nood deelgebied 2 | Verwijzen naar beeldkwaliteitsplan | |
17 | Wijvernieuwing Noord deelgebied 3 | Verwijzen naar beeldkwaliteitsplan | |
Bedrijventerrein | |||
18 | Grootschalige industrie | Gas- en zoutwinningsinstallaties, rioolwaterzuivering, RSCG, Nedmag, Kisuma,......., Marko, Agrarische Unie e.d. | Grote bedrijven en incidentele industriecomplexen in het buitengebied |
19 | Bedrijventerreinen | Overige bedrijventerreinen: industriezone tussen Schipperstraat en C.W. Lubbersstraat, Dallen 1, Ommelanderwijk (Phoenix), De Vrijheid en De Zwaaikom, Lloydsweg, Van Stolbergweg, Tradepark | |
Bijzondere gebieden/objecten | |||
20 | Groen en sport | Borgerswold, Buitenwoelhof, Buitenwoel sportzone, Langebosch meer en recreatieoevers, Ae-kader, groenstructuur Noord, Wiedehoek, Sportpark Wildervank. | Verspreide bebouwing in het groen |
21 | Groen en bijzondere objecten | Sorghvlietlaan, Buitenwoellaan, Aquapark, Oranjeborg e.o., belastingkantoor, RDW, Molenstreek Z.Z., e.d. | Grotere gebouwen in het groen |
p.m.: Ontwikkelingsgebieden | |||
Molenstreek Z.z. | Nieuw woongebied; nu in procedure | ||
Woellust | Nieuw woongebied | ||
Wildervank-Oost | Nieuw woongebied | ||
Locatie Kleine Vaart | Nieuw woongebied | ||
Buitenwoel | verolg | Nieuw woongebied | |
Tonckelpark | wonen/werken in Ommelanderwijk | ||
Parallelweg | Gebied tussen Stationsstrata, Parallelweg, Havenstraat en Ben. Oosterdiep. | Ontwikkelingsgbied i.h.k.v. Masterplan Centrum |
Beschrijving per gebied
Op de pagina Beschrijving per gebied worden de bovengenoemde gebieden 1 t/m 21 beschreven en wordt aangegeven wat de waardering en beleidsintenties per gebied zijn. Tenslotte worden de intenties voor het welstandsbeleid in het betreffende gebied in algemene termen verwoord en worden de specifieke welstandscriteria en de excessen voor dat gebied aangegeven.